We zijn onszelf een mysterie
Misschien wel een van de meest fascinerende ervaringen op het zenpad, is dat, naarmate het lijkt of het bestaan helderder en concreter – in feite onmiddellijk en zonder tussenkomst – wordt, het mij elk idee erover ontneemt. Wat is het dat ons beweegt? Wie of wat is het dat hoort, denkt, spreekt, aanraakt, ziet? Terwijl ik mijn alledaagse leven leidt, besef ik: wat hier gaande is, is dit noch dat, het ontglipt me, laat zich niet ‘vatten’. Wat zich in alle momenten ontvouwt, is al weer opgelost en voorgoed uit zicht voordat we er echt goed bij stil hebben kunnen staan. We zijn onszelf een mysterie. Als we er naar reiken, wijkt het. In psalm 139 heet het:
U kent elk woord van mij,
nog voordat ik het heb gezegd.
U bent aan alle kanten om mij heen
en uw hand rust op mij.
Het is te wonderlijk om te begrijpen.
Het is te bijzonder, ik kan er niet bij
Vandaar ook het belang van meditatie/contemplatie. Er bij stilstaan is er bij gaan zitten, en in dat zitten – jaar in jaar uit – ontvankelijker worden, gaandeweg jezelf vergeten en ‘jezelf zien in alle dingen’ (Dogen Zenji). Ervaren dat mijn leven het Licht is waarin alles verschijnt en verdwijnt, waarbuiten niets is en waarvan niets en niemand is uitgesloten. Maar daarmee is het niet gedaan. De mystici zeggen: het Ene ervaren, is één ding, maar het Ene vruchtbaar laten zijn in wat je doet en denkt, is een ander. Het Onnoembare weer in het lichaam krijgen en er in je leven handen en voeten aan (leren), er intiem mee worden, is het spirituele pad van het dagelijks leven. Een eindeloos pad, want elke dag, elk uur, elk moment is nieuw en ongebaand en stelt me voor de vraag en de opgaaf: wat staat me te doen?
Essentieel op de weg, en een blijvende uitdaging, is onszelf niet los te zingen van ons sterflijk zijn, van ons feilbaar zijn, van ons mens-zijn. Het is juist een weg van menswording, volledig en onvoorwaardelijk ‘ja’ zeggen tegen het concrete weerbarstige bestaan. Een weg waarin ik me op geen moment kan beroepen op dat ongrijpbare, dat mysterie waaraan ik geen enkele verdienste kan ontlenen en waaraan ik niets kan toedichten. Een weg van her-innering, het opnieuw verinnerlijken van het ongrijpbare als zijnde tevens de directe concreetheid van dit bestaan – in alle vreugde en in alle verdriet.