De Paasdagen als metafoor voor Zen en ons eigen spirituele leven
Witte Donderdag – het laatste avondmaal, Goede Vrijdag – de kruisdood, Stille Zaterdag – herdenking van de dood van Christus, Pasen – de wederopstanding. Het zijn niet ‘zomaar’ verhalen en geen verhalen ‘over iets’ – ze verwijzen direct naar ons eigen leven, naar hoe we in dat leven staan. En naar wat ons in ons leven als spiritueel pad te doen staat.
De symboliek en spiritualiteit van deze dagen bevatten verschillende Zen-thema’s. De bestudering van de christenmystiek en van de Zen traditie zijn voor mij altijd hand in hand gegaan, met dank aan de Zwitser Gustav Jung, aan mijn eerste Zen leraar Nico Tydeman Roshi en aan mijn mentor Christenmystiek de Benedictijn Gerard Helwig (94) die in 2004 overleed.
Religieuze symbolen bezitten het vermogen en de kracht om een religie, en daarmee het complete levensverhaal van de mensheid en ons eigen bestaan, te verbeelden en vertegenwoordigen. Dat werd mij duidelijk toen op een dag in 2005, tijdens een meditatie een kruisbeeld in mijn woonkamer zijn mystieke ‘geheim’ prijsgaf en het eeuwige en het tijdelijke, het ongelimiteerde en het gelimiteerde, het absolute en het relatieve zich in dat beeld openbaarde. Al het tijdelijke en het eeuwige viel samen in en met dat kruisbeeld – het totale bestaan hier en nu, in alle hoedanigheden.
De horizontale balk toonde zich in dat moment als ons sterfelijke, tijdelijke leven in de tijd, de lijn van geboorte tot dood. De verticale balk, geworteld in NU, was het beeld van het ongeborene, het onaantastbare, de bron van alles, het Licht, het eeuwige. Die eeuwigheid is de sacrale geboorteplaats van en vindt een expressie in al het tijdelijke, het niet-duurzame, het vergankelijke, alles van vorm en naam. Van dat eeuwige, deze tegenwoordigheid en aanwezigheid, zijn niets en niemand uitgesloten.
Beide balken – de horizontale en de verticale – kruisen elkaar. En het is in dat kruispunt van het verticale en het horizontale waarin het ‘hier en nu’ zich (altijd en eeuwig) ontvouwt, waarin het bestaan zich afspeelt, in ieder van ons! Wat we ook doen, waar we ook zijn, onder al ons handelen, gaat de eeuwigheid, de oneindige openheid schuil. Zoals we in Zen zeggen: of we de ene voet optillen, of de andere neerzetten, we verlaten de plek van Verlichting (de eeuwige Boeddhanatuur) nimmer. Lucas 17:21 stelt: ‘En ze zullen níet zeggen: zie, hier!, of: daar! want zie, het koninkrijk Gods is in uw midden!’
Boeddhanatuur, het Koninkrijk Gods, het is in ons! Het kruispunt ligt onder onze voeten.
Terwijl we altijd in dat kruispunt verkeren, ja, het met ons leven lijfelijk manifesteren, beleven we doorgaans vooral de horizontale tijdlijn waarop alle wereldse gebeurtenissen op afstand lijken plaats te vinden plaatsvinden. Die illusie van afstand hebben we omdat we vooral naar buiten hebben leren kijken, we hebben leren zien met de ogen van een individu, niet met de ogen van de ruimte. We zijn opgevoed en geschoold in termen van ‘jij en de omgeving’. We herkennen onszelf te weinig in de omgeving, het voelt als vreemd, soms als bedreigend. Het bestaan is een ervaring die zwenkt tussen vreugde en verdriet, succes en falen, een wereld van tegenstellingen en tegenstrijdigheid waarin we geneigd zijn of ons gedwongen voelen te kiezen. En hoe realistisch die ervaring ook is, het is slechts één kant van de zaak.
De spirituele training van Zen (of elke ander spirituele beoefening) is ontwikkeld om ons te helpen herinneren aan de ‘andere’ kant, de bron van dit alles, de geestgrond waarin we staan en waaruit alles oprijst. Dat wekken van de Grote Herinnering gebeurt door de bestudering van spirituele teksten, in het onderhoud met een geestelijk leraar en via meditatie/gebed. Al dat helpt ons de wereld te ‘verzaken’ en in het geleidelijk afdalen in ons bewustzijn. Door meditatie en contemplatie, het zitten in ‘niet-doen’ (Zazen) wekken we de stilte der eeuwigheid in ons. het is de stilte die in al het gewoel (samsara) van de wereld schuil gaat, de stilte die onze geest kalmeert en die ons helpt uitstijgen boven dat gewoel en ons in een rechtstreekse ervaring verenigt met onze oneindigheid (nirvana).
Zo vallen we op een zeker moment als sterfelijk mens samen met onze eeuwigheid – in het punt waarin de balken van het beeld elkaar kruisen en ervaren we samsara en nirvana als zijnde één. De hemel blijkt schuil te gaan in de weerbarstigheid (de ‘hel’) van de wereld, de weerbarstigheid die we in onszelf creëren doordat we hangen aan en ons identificeren met alles wat ons ego voortbrengt waardoor we (ver)dwalen in het eigen bewustzijn.
Sterven aan het kruis is het moment van overgave en de bevrijding uit dat dwaalspoor van het bewustzijn. Het staat voor het ‘vallen van lichaam en geest’, het binnengaan in de stroom van oneindigheid (Prajnaparamita) die de bron van alle bestaan is, en daarmee van ons mens en ons bewustzijn. Daarmee ervaren we de werkelijkheid – onbelast door wat we ervan maken, niet verkleind door de namen die we aan alles geven, of verhuld achter concepten, opvattingen en oordelen. Het universum kan zich tonen in de volle oorspronkelijkheid. De bergen en oceanen, de hele mensheid, de maan, de zon en sterren – het is allemaal ‘hier’ en wordt in ons, in dit lichaam ten volle ervaren.
Afdalen in jezelf betekent meer en meer zien van jezelf en daardoor meer en meer zien van de ander. Het opent ons voor de vreugde en het verdriet van de ander, voor het gegeven dat we in ons mens-zijn niet zoveel van elkaar verschillen, ja, dat we in feite allen familie van elkaar zijn. En dat er buiten al het zichtbare om ‘iets’ is dat alles voortbrengt, bindt en verenigt. Het ‘vallen van lichaam en geest’ staat voor loutering van de geest, het ervaren dat alle begripsvorming, alle woorden, de werkelijkheid niet weergeven. Een ‘boom’ of een ‘mens’ zijn oneindig veel meer dan de vier letters die naar hen als fenomeen verwijzen. Als het geen ‘boom’ en geen ‘mens’ is, wat is het dan wel?
Al dit herinnert ons aan een groot en machtig gegeven: We leven in de palm van Gods (of de Boeddha’s) hand, wat we ook doen, waar we ook zijn, ieder ogenblik. Het is nooit anders geweest en zal nooit anders zijn. Ons daaraan herinneren, het nu en dan werkelijk ervaren, dat is de spirituele beoefening die we dagelijks onderhouden.
Dat brengt ons tot de Paasdagen. Na het sterven aan het kruis volgt de opstanding uit het graf. Je kunt het vertalen als: de cirkel van oorzaak en gevolg doorbreken, opstaan, je masker laten vallen, stáán voor je leven, worden wie je nog niet eerder was. Loskomen van je ego-gerichtheid, je overgeven aan en geleid weten door het grote, oneindige, ongeboren geheel dat een expressie in ieder van ons vindt (we zijn immers geschapen naar Gods beeld). Het staat voor: leven in waarachtigheid. Je masker laten vallen, is de illusie loslaten, de gehechtheid aan de opvattingen over jezelf en anderen laten vallen, loskomen van de ingesleten conditie dat we in de wereld, voor het oog van anderen, ‘iemand’ moeten zijn, een ander dan die we van nature zijn. Het is: uit je graf van pretenties opstaan, je authentieke zelf kunnen en durven manifesteren, opstaan en wandelen in waarheid. Zonder ooit te (willen of kunnen) weten wat die waarheid is, in al je kracht en in al je kwetsbaarheid. Leven in niet-weten. Enkel wandelen en handelen omwille van het wandelen en handelen. Zijn omwille van het zijn. Geheel, onvoorwaardelijk vertrouwen op wat ‘is’ en wat door ons heen gaat, ieder moment.